ELVIS COSTELLO - HEY CLOCKFACE


‘’Hey Clockface’ ontstond in drie fasen, maar de ongelofelijke verscheidenheid verdeelt niet, ze verenigt’

Na het ten onrechte enigszins over het hoofd geziene ‘National Ransom’ uit 2010, Elvis’ Nashville album met T-Bone Burnett, Marc Ribot, Buddy Miller en Leon Russell op een of andere wijze betrokken in de wording, en ‘Wise Up Ghost (And Other Songs)’ (2013), het geslaagde samengaan met The Roots, de house band van ‘The Tonight Show Starring Jimmy Fallon’ en opvolger ‘The Late Night With Jimmy Fallon’, was het wachten tot wanneer Elvis Costello, de (eerste, maar lange niet enige) alias van Declan Patrick Aloysius MacManus, zich nog eens op een nieuwe zou storten. Dat werd ‘Look Now’, die eind 2018 verscheen, dus acht jaar na ‘National Ransom’, vijf na The Rootsplaat. Da’s toch meer dan eventjes voor een workaholic als de kosmopolitische Londenaar, die tegenwoordig in de wijdse rust van Vancouver Island resideert, met vrouw, jazz pianiste Diana Krall, en zijn tiener tweelingzoons.

‘Look Now’ ontstond met behulp van trio The Imposters, de groepsnaam die El enkele keren gebruikt sinds ‘Cruel Smile’ uit 2002. The Imposters staan onder leiding van pianist Steve Nieve, die El begeleidt sinds ‘My Aim Is True’, dat cruciale debuut uit 1977. Sinds The Attractions dus. ‘Look Now’ was een meevaller, met onder meer de hernieuwde samenwerking met Burt Bacharach, en de aanwezigheid van Carole King in één song, a dream come true. Het klonk als de aanloop naar straffer, op een ‘crouching tiger’ manoeuvre: reculer pour mieux sauter, om nog eens goed uit te halen. Dat blijkt te kloppen. Want nu is er ‘Hey Clockface’ en dat is Costello op volle sterkte, zijn beste album in jaren, misschien zelfs één van zijn beste tout court, al heeft die vaststelling weinig belang.

Dat de coronawaanzin haar invloed zou hebben op de ontstaansgeschiedenis van de opvolger viel te verwachten: dat zal wel voor iedereen zo zijn die zich in dit woelige tijdsgewricht aan een nieuwe plaat waagt. In februari trok hij naar de Suomenlinnan Studio in de buurt van Helsinki voor de aftrap van wat zijn 31e studioplaat moest worden, ‘Hey Clockface’. Bij de opnames aldaar had hij enkel technicus Eetü Seppälä aan zij zijde: de middelen waren minimaal (piano, hammond, gitaar, een oeroude drummachine… en zijn stem), een zelfs voor hem erg sobere werkwijze, maar dat dwong El om naar de essentie te gaan, less is more allicht. Tenslotte kregen drie songs vorm, de felle, aan de oude Costello herinnerende ‘No Flag’ en ‘We Are All Cowards Now’, en het caleidoscopische ‘Hetty O’Hara Confidential’, waarin de barokke El zijn verbale prouesse in kwijt kan. Die drie zetten op alle vlakken heel uitgesproken de bakens uit.

Vandaar naar Parijs waar Steve een vijftal musici rekruteerde, zelfs met basklarinet, cello, flugel, trompety en nog meer non-rock instrumenten (‘Le Quintette Saint-Germain’) Dat werden dan negen nummers. Parijs bracht de swing en de joie de vivre in de plaat, jazz in de zuivere zin van het woord: niets afgesproken en spelen maar, op mekaar aanvoelen. Typisch hiervoor is ook het titelnummer dat Costello koppelt aan het aloude ‘How Can You Face Me?’ van Fats Waller (1939) Of het schattige ‘I Can’t Say Her Name’, mét scatting. Toen was er die Engelse toer van het voorjaar… Die ging nog wel van start, maar al snel werd de wereld viraal en dus blies El die tournee af en trok hij maar weer naar de beslotenheid der open ruimtes in Vancouver Island.

Waar het toeval toch weer een handje kwam helpen. Want de ontmoeting met Michael Leonhart uit New York zou zonder die opdoffer misschien nooit hebben plaatsgevonden, of in elk geval niet zo. De muziek die Leonhart aanbracht, waren weer van een andere aard. Het klikte tussen die twee, en Leonhart bracht bovendien grote New Yorkse kanonnen aan, zoals Bill Frisell die het wel zagen zitten om hun inbreng te hebben in wat stilaan een intrigerend project leek te worden. Ook gitarist Nels Cline (bekend van Wilco, maar een man met een ongelofelijk parcours in free jazz, noise, punkrock en ga zo maar door) Die New Yorkse touch vind je in het behoorlijk unieke ‘Radio Is Everything’, een straf staaltje spoken word dat naar verluidt, na de onvermijdelijke incubatie, in één maal werd opgenomen. Ook ‘Newspaper Pane’ kwam via The Big Apple op Els werktafel terecht.

Zelfs bij een eclecticus als Costello, de kameleon die zich in de loop van meer dan veertig jaar in zowat alle denkbare muzikale stijlen verdiepte, kon het project te veel zijn. Dit toppunt van verscheidenheid had de plaat kunnen, nee moéten nekken want ze laveert van virulente rock, dicht bij het experiment, naar door viool en piano en exotica ingekleurde ballads over spoken word en cabaret, annex vaudeville, in een eindeloze variatie van ritmes en dynamiek. In handen van bijna ieder ander was dit een misbaksel eerste klas geworden. Hij slaagt daar op de veertien songs van ‘Hey Clockface’ in alsof hij nooit iets anders deed (dat zou eigenlijk wel eens kunnen…) De verscheidenheid verenigt, verdeelt niet. Het heeft er vanzelfsprekend mee te maken dat de tracks op zich heel sterk zijn qua compositie, qua klankenpalet en tekstueel, maar ook slaagt hij erin een logisch verband te krijgen tussen tracks die mekaar bots opvolgen: zo lijken de cd-openers, het magisch-filmische ‘Revolution #49’ en het puffende, pompende ‘No Flag’ eerst niet aan te sluiten, maar bij elke nieuwe luisterbeurt schuift het allemaal fijntjes op zijn plaats.

‘Hey Clockface’ is een uitgesproken schijf voor melomanen, met veel vlees aan het been, een zoekplaatje waar althans de beste Costello ons over de jaren heen aan gewoon gemaakt heeft. En voor romantici als wij zijn ’Whirlwind’ en slaapmuts ‘Byline’ weldoende vluchtheuvels in grimmige tijden.

Antoine Légat.

 

 

Artiest info
Website  
 

video